Opzet

 

In deze ‘locomotieftekst’ brengen we het pensioenthema aan de orde. We maken een korte schets over de achtergrond en ontwikkelingen bij de wet- en regelgeving terzake.  Eigen aan dit tijdschrift dienen we een bepaalde stelling te poneren waarmee we het debat willen animeren.

De lezers die met ‘De Coöperatieve Courant’ zijn vertrouwd, weten dat deze hypothese geen dogma of dictaat is, maar veeleer een uitnodiging tot verdere discussie.

Inleiding

Het pensioendebat blijft de media en de gemoederen beheersen. Haast iedere dag verschijnen er nieuwe opinies over ‘de betaalbaarheid’ van onze pensioenen.  Sommigen hoopvol, anderen dan weer dystopisch.

Voor heel wat burgers over wier hoofd dit hele betoog wordt gevoerd, rest vooral onduidelijkheid en nog meer onzekerheid. Aan stellingen, statements en cijfers van sociale partners, economen en politici geen gebrek. Alleen merken we dat deze net zo gezwind door andere opinies, studies en berekeningen worden weerlegd.

Opvallend is dat deze reacties niet zelden sporen met een ideologische achtergrond. De tegenstellingen tussen economisch linkse en rechtse visies komen bij deze discussies – vaak gevoerd op het scherp van de snee – frappant aan de oppervlakte.

De burger rest in ieder geval de vaststelling dat er steeds verder aan zijn/haar pensioenrechten wordt beknibbeld en vreest dat het einde van deze ontwikkeling nog niet in zicht is. Hij/zij ziet zijn/haar pensioengerechtigde leeftijd verder opschuiven en de garantie op een vergoeding die zou moeten volstaan voor een rustige oude dag, steeds wankeler worden.

Geschiedenis

De geschiedenis van onze pensioenrechten kadert in de globale ontwikkeling van onze sociale zekerheid en werd vooral in de eerste helft van vorige eeuw geschreven.

Historici zullen er op wijzen dat er in een ver en vervlogen verleden ook al aspecten van pensioenzorg waren.

In de Romeinse tijd, kregen militairen na hun loopbaan in dienst van het Rijk, landerijen en een villa toegewezen om in hun behoeften te voorzien, of keerde de keizer een geldbedrag uit. De fundamentele grondslagen van onze sociale bescherming is echter van een recentere datum. In de 19eeeuw ontstonden de eerste initiatieven die tegemoet kwamen aan de noden van werknemers die door ziekte, invaliditeit of ouderdom niet meer aan het arbeidsproces konden participeren. In een eerste fase zag je verenigingen van bepaalde beroepsgroepen (bv wevers of spinners) een beperkte bescherming voor hun leden uitbouwen. Van een globale zekerheid voor arbeiders was er echter nog geen sprake. Bovendien was de positie van de arbeiders vrij kwetsbaar. Het proletariaat had door het cijnskiesstelsel geen vertegenwoordiging in de politiek en het strafrecht verbood syndicale acties. De economische crisis en het georganiseerde protest van arbeiders in het laatste kwart van de 19eeeuw deed het patronaat dat met lage lonen en beperkte rechten voor de arbeiders de concurrentiekracht niet wou schaden, finaal toch inbinden. Om een beeld te vormen van de ernst van de situatie waarin het proletariaat zich bevond, kunnen we misschien verwijzen naar de (geromantiseerde) beschrijving van het leven van Priester Daens (1839-1907) door Louis Paul Boon of naar de succesvolle verfilming van dit boek door cineast Stijn Coninx.

Mondjesmaat werd de basis gelegd voor de bescherming van de arbeider en werd een sociaal zekerheidsstelsel uitgebouwd: regeling inzake vrouwen- en kinderarbeid (1889), wet op het ouderdomspensioen (1895), wet op de arbeidsongevallen (1903), wet op zondagsrust (1905), rijkstoelage voor werklozen (1907), uitbreiding verplichte pensioenregeling voor arbeiders (1924), invoering beroepsziekteverzekering (1927), …

Na de tweede wereldoorlog legden de werkgevers- en werknemersorganisaties mee de basis voor de welvaartstaat met belangrijke realisaties op het vlak van arbeidswetgeving en sociale zekerheid.

De basis van ons sociaal zekerheidsstelsel is het gegeven dat mensen die getroffen worden door  ziekte, ongeluk, werkloosheid of op pensioen gaan, kunnen rekenen op de steun van hun medeburgers.


Het pensioen

Het pensioen kan best omschreven worden als een inkomensverzekering die na het  ‘werkzame leven’ wordt uitgekeerd. Dit rust- of overlevingspensioen vervangt het weggevallen loon.

Het pensioen zoals we dit nu kennen, bestaat uit verschillende geledingen. Enerzijds is er het wettelijke pensioen dat door de overheid wordt uitgekeerd en waar de voormelde sociale geschiedenis vooral op steunt. Anderzijds zijn er de inspanningen van de werknemer en (eventueel) werkgever samen met fiscale voordelen en beperkingen van de overheid mbt het pensioensparen en het bedrijfspensioen. Finaal zijn er de individuele inspanningen van de burger om een reserve aan te leggen voor zijn oude dag zonder fiscale concessies.

De facto spreken we over 4 pensioenpijlers die we in grote lijnen als volgt kunnen typeren:

1° pijler:  Deze pijler wordt opgebouwd uit rechten. Voor werknemers telt ieder gewerkt jaar voor 1/45. Het maximum is 45/45sten. De breuk bepaalt de hoogte van het pensioenbedrag dat is gebaseerd op de grootte van de gestorte bijdragen tot een bepaald plafond. Er zijn drie wettelijke stelstel: voor zelfstandigen, werknemers en ambtenaren.

2° pijler: Dit betreft het systeem van aanvullend pensioen dat door de werkgever wordt gefinancierd volgens de Wet Aanvullende Pensioenen (WAP). In dit systeem kan voorzien zijn in een bijdrage van de werknemer. In het geval dat de werkgever alleen de bijdrage voorziet gebeurt dit meestal met een groepsverzekering of een individuele pensioentoezegging.

Voor zelfstandigen behoort het Vrij Aanvullende Pensioen voor Zelfstandigen tot de 2° pijler.

3° pijler  De ‘derde pijler’ is vrijwillig. Veelal gaat het om commerciële spaarproducten met of zonder verzekeringsaspect, waaraan fiscale concessies en beperkingen zijn gekoppeld. Voorbeelden hiervan zijn de levensverzekering, pensioenverzekering, pensioensparen, pensioenspaarverzekering en het lange-termijnsparen.

4°pijler: Het sparen voor pensioen via niet-fiscale weg. Denk hierbij o.m. het klassieke spaarboekje, aandelen, obligaties, fondsen, niet-fiscale levensverzekeringen. De verwerving  van een eigen woning valt eveneens onder deze pijler en kent ook fiscale toegiften.

Tot zo ver de grote lijnen. De focus in dit artikel gaat voornamelijk naar de wettelijke pensioenpijler die echter niet voor iedereen gelijk is. De omvang van het wettelijk pensioen hangt van allerhande factoren af zoals het statuut van betrokkene, de grootte van het salaris, het aantal gewerkte jaren, familiale toestand, of men in aanmerking komt voor gelijkgestelde perioden…

Dit kluwen heeft een historische grond. Ondanks de ferme voornemens van onze politici om dit te vereenvoudigen, komen ze telkens weer tot de vaststelling dat er tussen droom en daad, wetten staan en praktische bezwaren (…)


De strijd voor de betaalbaarheid van de pensioenen

 Voormeld solidariteitsprincipe staat al enige tijd ernstig onder druk. Het stelsel van de sociale zekerheid is immers maar houdbaar naarmate de gestorte bijdragen volstaan om de lopende uitgaven te dekken. Hiertoe doet men beroep op de contributies van de werkende bevolking om de vergoedingen voor zieken, werklozen, gepensioneerden, enz te bekostigen. Een hoge tewerkstellingsgraad en een ‘beperkt’ aantal begunstigden houdt de rekening gemakkelijk in evenwicht. Vandaag ziet men de vergrijzingsgolf toenemen. De babyboom generatie die nu pensioengerechtigd wordt en de langere levensverwachting brengen de betaalbaarheid in gedrang.

Voor de goede orde merken we nog op dat onze overheid de afdrachten voor de pensioenen niet zorgvuldig heeft opzijgelegd en beheerd. Neen, dit geld is op! Bovendien voldoen de gestorte bijdragen door de actieve bevolking al lang niet meer om de lopende uitgaven te dekken en moet de overheid bijspringen.

En hier zijn we beland bij onze armlastige overheid die een staatsschuld torst van meer dan 450 miljard euro (dat is 18.000 miljard Belgische frank, voor mensen die nog graag naar onze oude munteenheid terugrekenen) and counting. Bovendien blijkt ze – ondanks alle beloften –  er niet in te slagen om het begrotingstekort te bedwingen en de jaarlijkse boekhouding af te sluiten met zwarte cijfers.

De politieke verantwoordelijken hebben (te) lang gewacht om dit probleem dat zich al decennia aankondigt, gepast te counteren.

Een eerste aanzet om het probleem van de vergrijzing aan te pakken kwam er met het generatiepact onder de paarse regering Verhofstadt II (2003-2007) met PS/SPa en MR/OpenVLD. In grote lijnen werden er maatregelen genomen om jongeren aan het werk te krijgen met stageplaatsen en startbanen, het brugpensioen werd verhoogd van 58 naar 60 jaar, er kwamen tewerkstellingscellen voor opleiding en begeleiding voor ontslagen werknemers bij bedrijven in herstructurering en een pensioenbonus voor mensen die na hun 60steaan de slag bleven.

Onder de regering Di Rupo 2011-2014 (een klassieke tripartite met CD&V, cdH, MR, OpenVLD, SPa en PS) werden bijkomende maatregelen genomen om de pensioenfactuur betaalbaar te houden. Zo werd bijvoorbeeld de pensioenleeftijd behouden op 65 jaar maar het vervroegde uitstappen vanaf 60 jaar werd vanaf 2012 om het jaar met 6 maanden verhoogd tot de leeftijd van 62 jaar. De begunstigde moet bovendien ook een langere werkzaamheidsperiode voorleggen: van 35 jaar in 2012 tot 40 jaar in 2016.

De actuele ‘Zweedse regering’ Michel gestart in 2014 met NV-A, Open Vld, MR en CD&V (2014-heden) nam heel wat bijkomende maatregelen. Zo stijgt de pensioenleeftijd naar 67 jaar in 2030, de diplomabonificatie verdwijnt, het vervroegd pensioen kan pas op 63 na 42 jaar werken, het overlevingspensioen gaat van 45 naar 55 jaar in 2030, de pensioenbonus wordt afgeschaft, contractuele jaren tellen niet meer mee voor de berekening van het ambtenarenpensioen, bepaalde gelijkgestelde perioden (loopbaanonderbreking of tijdskrediet) wil men voor de berekening van het pensioen inperken en het ‘ziektepensioen’ voor statutaire ambtenaren wordt afgeschaft.


Het schisma

De tegenstelling tussen een (laat het ons eenvoudig houden) liberaal en een sociaal beleid vinden we op twee vlakken. Enerzijds in de aanvulling van de overheidstekorten om de betaling van het pensioen (en bij uitbreiding de hele sociale zekerheid te waarborgen), en anderzijds in de invulling van het begrip ‘pensioen’.

Voor het financieren van de sociale zekerheid zal men vanuit een liberaal oogpunt de werkgever voordelen toebedelen om zijn concurrentiekracht te versterken zodat hij verder kan investeren en arbeidskrachten aanwerven. Ook zal men terughoudend handelen ten aanzien van de (verdere) belasting van vermogen. Vanuit een sociale optiek zal men eerder inzetten op het belasten van kapitaalkrachtigen en grootverdieners alsmede het inperken van de voordelen die aan de werkgevers worden toegekend.

Voor de invulling van het begrip ‘pensioen’ zien we dat de sociale beleidsvoerders willen dat het wettelijk pensioen (1° pijler) hoog blijft en een groot deel van het vroegere loon compenseert. Liberale beleidsverantwoordelijken zullen eerder neigen naar een minimumpensioen dat verder gespijsd wordt door de aanvullende pensioenen (m.n. de 3 andere pijlers).

In concreto zien we dat het wettelijk pensioen (1° pijler) steeds verder wordt afgekalfd. De grote harmonisering van de pensioenrechten die al een tijd aan de gang is, zorgt vooral voor een nivellering naar onder. De aantasting van de verworven rechten zijn met de huidige regering in een hogere versnelling gekomen. Al dienen we aan te merken dat inspanningen worden gedaan om de minimumpensioenen voor werknemers en zelfstandigen op te krikken.


Hypothese

In het regeerakkoord van de regering Michel haar maatregelen uiteenzette, wordt gewag gemaakt van ‘een nieuw sociaal contract’. Een dergelijk statement nodigt natuurlijk uit om bepaalde aspecten net vanuit een ander perspectief te gaan bekijken. Vandaar dat we volgende hypothese willen poneren:

Geef iedereen een gelijk en behoorlijk (wettelijk) pensioen

Laten we ons hierbij de voorstelling maken dat we in ons ‘sociaal contract’ een  pensioenbeleid opzetten dat onze jongeren wél perspectief biedt. Dat pensioengerechtigden de zekerheid verschaft dat ze een rustige (i.c. financieel veilige) oude dag kunnen beleven en de werkenden het idee geeft dat hun bijdragen naar waarde worden geschat.

Stel dat we iedereen eenzelfde én degelijk (wettelijk) pensioen uitkeren. En met ‘degelijk’ bedoelen we niet het gangbare minimumpensioen, maar een bedrag dat naar Belgische maatstaven als een behoorlijk inkomen wordt gezien. Het moet bijdragen tot een solide  levensstandaard en de kosten gepaard gaand bij het ouder worden kunnen ondervangen. Om het met een quote uit het debat over de zware beroepen te zeggen: “de mensen willen geen punten maar centen”.  

In onze hypothese ontvangt de poetsvrouw evenveel pensioen als de CEO, krijgt de contractuele ambtenaar evenveel als de statutaire, de werknemer evenveel als de zelfstandige en de kiezer evenveel als de verkozene.

Deze premisse steunt op het (liberale)idee dat iedereen tijdens zijn ‘werkzame’ leven vrij is om te streven naar de meest lucratieve arbeid. Hoog opgeleiden, mensen met specifieke vaardigheden, kennis, talenten of gewoonweg de juiste ‘connecties’ alsook zij die gewoon het geluk daartoe hebben, kunnen er hun baat maar mee doen. Zij hebben dan ook de middelen om te sparen en/of te investeren, wat hun later geen windeieren zal leggen.

Anderen met – om welke reden ook – minder goed betaalde jobs, hebben na hun werkzame leven evenzeer recht op een ‘rustige oude dag’. Zij hebben weinig of geen mogelijkheid tot sparen of investeren tijdens hun ‘actieve leven’ en moeten het nadien veelal rooien met enkel het (bescheiden) wettelijke pensioen. De kosten voor levensonderhoud zijn er bij hun nochtans niet minder om. Zou het dan ook niet(sociaal)gepaster zijn de pensioenbedragen te egaliseren voor iedereen op een behoorlijk niveau?

Enkele losse beschouwingen die de hypothese misschien verder kunnen schragen:

De positie van de vrouw op onze arbeidsmarkt en de genderongelijkheid die zich hier impliciet en expliciet op verschillende vlakken manifesteert  (glazen plafond, lagere verloning, niet financieel gehonoreerdeinspanningen in het huishouden en de opvoeding van kids, …). Een gelijkschakeling van de pensioenen lijkt ons een verantwoorde tegemoetkoming.

Door de  steeds langer wordende loopbaan moeten werknemers de mogelijkheid krijgen om aangepast werk op te nemen. Een concept waarbij zij tijdens hun carrière kunnen switchen naar een gepaste job – eventueel bij een andere werkgever of naar een minder hoog vergoede tewerkstelling –  zonder dat hun pensioenrechten in gedrang worden gebracht, biedt in deze heel wat perspectief.

Voormelde hypothese zou ook faciliterend kunnen werken voor werknemers die het risico voor het starten van een eigen onderneming willen nemen. De garantie op een behoorlijk pensioen op het eind van hun loopbaan, kan een extra stimulans zijn om tot deze beslissing te komen en bij te dragen tot een economische dynamiek en de creatie van werkgelegenheid.

Behoorlijke pensioenen voor iedereen kunnen ook bijdragen tot het verminderen van de vermogensongelijkheid, maar meer nog een bijdrage leveren in de strijd tegen de armoede.

Uitleiding

Het eigenlijke debat inzake de pensioenen, spitst zich vooral toe op de betaalbaarheid. Met een armlastige overheid zal het zaak zijn keuzes te maken. Doorheen de publicaties van liberale en sociale denkers vindt men -eigen aan de respectieve ideologie- wel heel wat ideeën. Ons opzet is om het ‘gelijk en behoorlijk pensioen’ in het centrum van het debat te plaatsen.

Ideeën over mogelijke besparingen in tijden van gele hesjes, Marracrash  en de klimaatflop van Katowice brengen ons al snel in het spoor van ons politiek bestel.

Wat te denken van: de exorbitante uittredingsvergoedingen die onze parlementairen zichzelf toekennen; het overtal aan politici in onze parlementen; overbodige bestuursorganen als de senaat, de provincies en heel wat gemeenten die op zich te weinig bestuurskrachtig zijn en zouden moeten fusioneren.

In dezelfde lijn kunnen we misschien ook de partijfinanciering onder de loep nemen en de politieke kabinetten afschaffen. Deze laatste kunnen trouwens zo ingeruimd worden door een goed opgeleide en deskundige ambtenarij die al ter beschikking staat.

Maar laat ons de focus niet verliezen. In dit nummer willen we vooral het principe om iedereeneenzelfde en behoorlijk (wettelijk) pensioen toe te kennen, centraal stellen. En daarmee zijn we ook beland bij de hamvraag: Wat is de omvang van het pensioenbedrag waar politici, werkgevers, topmanagers, postbodes, chauffeurs en poetsvrouwen zich kunnen in vinden?

Laten we het bieden starten op 2000 euro netto. Eenmaal, andermaal, …

J. Mulkers
december 2018